• spoekenboompje.jpg
  • schapendrift.jpg
  • passiebloem.jpg
  • elspeetleger.jpg
  • elspeet01.jpg
  • elspeet-busstation.jpg
  • dezwaan.jpg
  • centrum.jpg

In de periode 1880-1930 hebben twee kunstenaressen het gepresteerd om het dertig tot veertig jaar in Elspeet uit te houden, namelijk: Miss Blanche Douglas Hamilton en Jonkvrouw E.H.J. van Eysinga. Twee bijzondere vrouwen. In de volksmond aangeduid als `de juffer' en `de freule'. Twee kunstenaressen die buiten Elspeet volkomen onbekend zijn en wier werk in de kunstwereld c.q. de kunsthandel geen enkele betekenis heeft. Toch is het interessant om over deze vrouwen te schrijven, omdat zich rond hen een aantal personen beweegt, dat zeer nauw contact met hen heeft en wier leven in meerdere of mindere mate door hen is beinvloed.
Ik doel hier op: Maria Mouw, Willem Mouw en Liesbet Verwey. Over Maria Mouw werd in het hoofdstuk over Miss Blanche Douglas Hamilton reeds een en ander verteld. In dit hoofdstuk over Jonkvrouw Van Eysinga zullen behalve deze schilderes, ook Willem Mouw en Liesbet Verwey wat nader belicht worden.
Jonkvrouw E.H.J. van Eysinga Deze schilderes ondertekent haar werk met 'Irma' van Eysinga of 'Johanna' van Eysinga. Haar vrienden noemen haar 'Ima'. En de Elspeetse bevolking spreekt over `de freule'. Ik noemde haar een bijzondere vrouw. Om dat te begrijpen, moet men iets van haar levensgeschiedenis kennen. Ephraima Henriette Johanna van Eysinga wordt op 12 februari 1881 in Noordwijkerhout geboren. Haar vader is daar burgemeester. Op haar derde of vierde jaar verblijft zij met haar ouders in Duitsland. Ze wordt daar ernstig ziek, herstelt, maar bljkt dan volledig doof te zijn. Vanwege deze zware handicap zal vanaf haar vierde jaar haar opvoeding en latere opleiding tot kunstenares uitsluitend geschieden door priveleraren. Van haar vierde tot haar tiende jaar krijgt zij privelessen in Berlijn, Dresden en 's Gravenhage. Van haar tiende tot haar veertiende jaar ontvangt ze lessen in Bourg la Reine.Van haar veertiende tot haar achtiende jaar krijgt ze haar eerste tekenlessen van Th. van Hoytema. (Zie: Wie is dat? 1938.)
Na 1899 reist ze waarschijnlijk. Volgens Scheen's Lexicon Nederlandse Beeldende Kunstenaars 1750-1950 krijgt ze in 1901 les van een onbekende schilder in Dresden. Van 1907 tot 1908 volgt ze de lessen van Frits Jansen in Den Haag. Deze schilder krijgt o.a. vermaardheid om de vele jonkvrouwen en jonkheren, die hij onder zijn leerlingen telt. Later wordt hij onderdirecteur van de Haagse Academie. In 1909 woont Irma van Eysinga een jaar op Texel om er schapen te schilderen. Ze heeft ooit gezegd: "Schapen schilderen is mijn vak." Van 1910 tot 1912 schildert ze onder leiding van Mr. Dr. R.S. Bakels en krijgt zij `raadgevingen' van een aantal andere schilders. In deze periode maakt zij reizen naar Italie, Frankrijk, Denemarken en Zweden. De volkomen dove kleuter heeft zich door haar vele prive-leraren, haar aangeboren intelligentie en haar enorm doorzettingsvermogen ontwikkeld tot een kunstenares die kan tekenen, schilderen, aquarelleren en lithograferen. Verder maakt ze als kunstnijveraarster vooral naaldwerk.

kerk1  P1010005  P1010006  kerk2

Een aantal schilderijen van mevr. Eysinga

Het is niet na te gaan, wanneer 'de freule' zich in Elspeet vestigt. Maria Mouw stuurt op 4 januari 1913 vanuit Den Haag een `nieuwjaarsbrief aan haar familie. Ze logeert dan bij de familie Van Eysinga, Wagenaarweg 13. Maria's kennismaking met Jonkvrouw Van Eysinga en haar moeder, de weduwe Van Eysinga via Miss Blanche Douglas Hamilton zal zeker enige jaren voor 1913 liggen. Waar de familie Van Eysinga in die jaren in Elspeet logeert, is niet bekend. In 1915, op haar 34ste jaar, vestigt de schilderes zich aan de Kromme Weg in Elspeet. Later verhuizen moeder en dochter naar de prachtige villa Sterrenhovenken aan de rand van de Elspeetse bossen en omgeven door heide- en graanvelden. `Sterrenhovenken' blijft voor 'de freule' haar vaste onderkomen tot aan haar dood in 1958. De wintermaanden worden meestal doorgebracht in het ouderlijk huis in Den Haag. Het bevolkingsregister van Nunspeet geeft bijvoorbeeld aan dat moeder en dochter Van Eysinga van 10 mei 1919 tot 4 november 1919 in Elspeet wonen. Later vindt men in- en uitschrijvingen van de familie Van Eysinga niet terug in het bevolkingsregister. In de wintermaanden wordt `Sterrenhovenken' beheerd door de werkster/kookster Geertje Spek. Deze vertrekt op 5 februari 1938 naar Apeldoorn.
Elspeet heeft waarschijnlijk nooit een inwoner gehad, die 'de freule' in ontwikkeling evenaart. Ze spreekt zeven talen: Nederlands, Frans, Duits, Engels, Zweeds, Hongaars en Italiaans. Het `spreken' van deze talen moet men opvatten als het zich schriftelijk kunnen uitdrukken in deze talen, omdat de `freule' doof is en haar klankentaal alleen voor enkele goede vrienden verstaanbaar is. Irma van Eysinga wordt lid van de kunstenaarsvereniging Pulchri Studio' in Den Haag. Ze houdt exposities, waarbij nogal wat van haar werk naar het buitenland wordt verkocht. Ze doet mee aan de Tentoonstelling `Onze Kunst van heden' in het Rijksmuseum te Amsterdam in de winter 1939-1940. Onder de no's 739/740 worden de schilderijen Agrigento (Sicilie) en Spaanse peper in vaas vermeld. Het Centraal Museum in Utrecht heeft werk van haar in bezit. In de omgeving van Elspeet schildert zij vooral: houtskoolbranderijen, herders met schapen en portretten van vrienden en bekenden. Enkele van haar schilderijen en portretten heb ik kunnen achterhalen: Willem Mouw met schapen, Houtskoolbranderij, Portret van Maria Mouw e.a. Het zijn stukken waarvan ik de lunstwaarde' niet kan vaststellen, maar die ongetwijfeld voor de huidige bezitters een grote gevoelswaarde hebben en waarvan de geldswaarde op veilingen etc. niet al te groot is.
Bij mijn onderzoek naar de kunstenaars die als inwoners, bijwoners of passanten in een bepaalde periode in een zekere regio werkzaam zijn geweest, gaat het mij in de eerste plaats om de `geschiedenis' van deze mensen. Wat is er na een eeuw nog over hen terug te vinden? Een oordeel over hun kunst geef ik niet. Hoogstens citeer ik wat deskundige kunstcritici over hun kunst geschreven hebben. 'De freule' is een eenvoudige en gelovige vrouw. Haar handicap maakt het echter moeilijk voor haar om nauw contact met de Elspeetse bevolking te onderhouden. Haar beste vrienden zijn de dominee, de Engelse kunstenares Miss Blanche Douglas Hamilton, haar dame van gezelschap mej. Liesbet Verwey, Maria Mouw en haar broer Willem Mouw, de schaapherder.
Liesbet Verwey Ik kom nu terug op de vraag die ik stelde in mijn verhaal over de Engelse schilderes Miss Blanche Douglas Hamilton: waarom Liesbet Verwey (1891-1948) jarenlang een zo'n betrekkelijk nederige betrekking als 'dame van gezelschap' heeft bekleed, terwijl haar zus Mea in kennis en ondernemingsdrang tot ongekende hoogte stijgt. Liesbet is de oudste dochter van Albert Verwey en Kitty van Vloten. Op haar volgt de zeer begaafde Mea, dan komen er nog twee zusj es, Gonda en Martha, en tenslotte nog drie broers. Albert Verwey leeft, voor hij in 1925 professor wordt, van zijn pen. Dat kan zonder problemen, omdat zijn vrouw bij het huwelijk nogal wat geld heeft ingebracht. Alle zeven kinderen laten studeren, vooropgesteld dat zij er de aanleg voor hebben, is voor het gezin Verwey financieel niet haalbaar. Mea is hoogbegaafd. Ook het vierde zusje Martha heeft een goede studiezin. Gonda is meer artistiek aangelegd.

De opleiding van de oudste dochter, Liesbet, geeft het gezin wat zorgen. Liesbet kan goed leren, maar doet er niet veel moeite voor. Ze bezoekt de Meisjes HBS in Leiden en wordt daarna leerling van een kostschool in Clausthal in de Harz, van begin september 1908 tot begin maart 1909. Op deze kostschool worden meisjes uit gegoede kringen op een plezierige en ontspannen wijze voorbereid op de taken en verplichtingen, die zij als huisvrouw te vervullen zullen krijgen. De gehele schoolhuishouding wordt door de leerlingen verzorgd: de maaltijden, het schoonhouden van de school enz. Er worden lessen in algemene ontwikkeling gegeven; er wordt op de kleding van de meisjes gelet en er worden bijvoorbeeld danslessen gegeven. Een heerlijke tijd voor Liesbet! In de (Zweedse) correspondentie van moeder Kitty met een Zweedse vriendin komen de toekomstplannen van haar oudste dochter nog al eens ter sprake. Begin maart 1909 moet Liesbet 'flunk geworden' uit de Harz thuiskomen. De kosten van de studie van de twee zussen onder haar maken het noodzakelijk dat Liesbet een baan gaat zoeken. Voordat Liesbet omstreeks 1921 bij de Van Eysinga's in dienst treedt, is ze werkzaam bij diverse gegoede families in Nederland en Engeland. Ze werkt meestal in gezinnen, waarvan bijvoorbeeld de moeder ziek of afwezig is en waarbij zij in het gezin de status van een gewaardeerde huisgenote ontvangt. Met haar goede verstand en haar behoorlijke schoolopleiding gaat zij intussen verder met haar studie. Ze studeert Zweeds en heeft vertaalambities in die richting. Verder verlangt ze er naar om te gaan reizen. Vooral Zweden trekt haar.
Uit een brief uit 1913, gericht aan haar vader, valt op te maken dat ze nogal tobt over haar gebrek aan `speciale talenten'. Ze vergelijkt zich waarschijnlijk met de twee haar opvolgende zussen: de leergierige Mea en de artistieke Gonda. Wat moet ze?De traditionele beroepsmogelijkheden uit die tijd - het onderwijs en de verpleging - trekken haar niet. En een gelukkig huwelijk zit blijkbaar ook niet in het verschiet! Op haar brief uit 1913, die ze aan haar vader richt, krijgt ze van hem een opbeurend antwoord:"Je hebt talenten, die te ontwikkelen zijn en dan moet het ook. Ze liggen m.i. niet in het studieleven, maar in het maatschapppelijke, maar ook daar moeten ze geoefend worden. Er is eigenlijk niets waar de wereld tegenwoordig meer behoefte aan heeft dan aan menschen zooals jij er een wezen kunt, die namelijk erop zijn aangelegd om niet alleen mee te voelen, maar tegelijk mee te doen, en dan nog wat geest over te houden."
Hoe Liesbet Verwey met Jonkvr. Van Eysinga in contakt is gekomen, is niet te achterhalen. Ik veronderstel, dat de kennis van de Zweedse taal een rol heeft gespeeld bij het aanvaarden van de betrekking van 'dame van gezelschap' (ca. 1921). De dove kunstenares Ephraima van Eysinga krijgt in Liesbet Verwey een ideale begeleidster. Liesbet is door haar afkomst, studie en ervaring geen ondergeschikte van de freule, maar een 'dame van gezelschap', met wie zij op basis van gelijkheid kan omgaan en die een vriendin voor haar kan zijn. Liesbet Verwey van haar kant voelt zich bij de Van Eysinga's kennelijk thuis. Ze kan aardig tegemoet komen aan haar ambitie tot reizen en mogelijk heeft zij in deze betrekking het talent, waar ze volgens haar vader over beschikt ("niet alleen mee voelen, maar tegelijk mee te doen, en dan nog wat geest over te houden"), in praktijk kunnen brengen.
In 1925 maakt freule Van Eysinga een reis naar Zweden. Liesbet Verwey zal haar zeker vergezeld hebben. Ze logeren bij de toen al wereldberoemde Selma Lagerlof op het landgoed Marbacka in Dalarne. Selma Lagerlof krijgt grote bekendheid door haar boeken o.a. Costa Berling, een domineesroman, door haar Christuslegenden en door haar kinderboek Nils Holgerssons wonderbare reis. In 1919 ontvangt ze de Nobelprijs voor de letterkunde. Voor een van de heruitgaven van Nils Holgerssons wonderbare reis maakt freule Van Eysinga alle illustraties (litho's) tot grote tevredenheid van de Zweedse schrijfster. In 1926 volgt een tweede bezoek bij Selma Lagerlof.
In 1928 komt Selma Lagerlof haar vriendin in Elspeet bezoeken. Ze wil Nederland leren kennen, de prachtige woonplaats van 'de freule' ontdekken, maar vooral ook kennismaken met de bijna legendarische schaapherder Willem Mouw. Selma Lagerlof schrijft over haar bezoek aan Nederland, in casu Elspeet, een boeiend verslag in een Zweedse Courant van 1 augustus 1929. Freule van Eysinga of Liesbet Verwey heeft dit verhaal in het Nederlands vertaald en het aan de N.R.C. aangeboden. Het bijzonder boeiende reisverhaal is in extenso afgedrukt in het boekje van D. Bakker Elspeet in woord en beeld (1989). De ontmoeting in Elspeet tussen de Nobelprijswinnares Selma Lagerlof, de kunstzinnige en begaafde freule en de wijze en vrome schaapherder Willem Mouw (met nog geen zes jaar lagere school) moet een zeer bijzondere zijn geweest! De `faam' van Willem Mouw doet niet onder voor de roem van beide vrouwen. Zelf moet ik bij dit bezoek denken aan het verhaal van de Koningin van Scheba, die Salomo's (Willems) wijsheid komt onderzoeken!
Willem Mouw Willem Mouw (1887-1973), het zesde kind van Willem Mouw en Petertje Mouw-Mouw, is beslist de meest gefotografeerde herder van Nederland. Foto's van Willem met zijn schapen en zijn honden zijn over de gehele wereld verspreid. Selma Lagerlof schrijft over hem: "De herder is lang, smal en recht. Hij draagt zwarte kleren, zoals dat in Gelderland hoort en op zijn hoofd heeft hij een kleine zwarte ronde pet." Willem Mouw is een diep gelovig mens, die het `grote gebod' - God liefhebben en de naaste als jezelf - in praktijk probeert te brengen. Uit enkele bewaard gebleven brieven komt zijn liefde voor de samenleving waarin hij verkeert sterk naar voren. Hij mist zijn lieve zus Marie als die in Den Haag bij de Van Eysinga's logeert en hij mist `de juffer' als deze in Engeland is. Hij is geen dweper en geen dromer, evenmin een sentimentele romanticus. Hij bestuurt met zijn broer Gerrit en zijn zus Marie het ouderlijk bedrijf voortreffelijk. Hij is zeker een zakelijk en praktisch ondernemer. In zijn brieven aan zijn zus Marie schrijft hij over de vleesprijzen van de schapen en de varkens, over de stroprijs, over de bijen en over de jacht. Graag zou hij voor de verjaardag van de `juffer' een stuk wild willen hebben, maar de jacht is gesloten en hazen vangen met Bles de hond gaat ook niet, want de hond is loops en moet vastgehouden worden. En de hond van Jan van Ree heeft al drie vogelstrikken omgelopen. Willem Mouw trekt veel mensen aan.
`t Gebeurt vaak, als hij 's avonds met zijn kudde huiswaarts keert, dat hij met evenveel vrouwen, mannen, meisjes en jongens als schapen thuis komt. Hij heeft een bijzondere kijk op de mensen en op het leven. Hij is wijs. Hij leeft dicht bij God en de natuur. De bijbel is zijn inspiratiebron. Ook 's avonds komen veel mensen bij hem op bezoek om te praten. Hij is dol op kinderen. Hij is zelf nooit getrouwd geweest.
Hij geeft 40 jaar lang elke zondag van 1 tot 2 uur `zondagsschool'. Hiervoor ontvangt hij op 18 april 1969 de eremedaille in zilver verbonden aan de Orde van Oranje-Nassau. Ter gelegenheid van de formatie van een tweede kudde schapen in de gemeente Nunspeet (1990) schrijft Fred Lammers in Dagblad Trouw o.a. over de legendarische schaapherder Willem Mouw. Hij laat de zojuist aangestelde schaapherder Willem Schouten zeggen: "Willem Mouw, een oom van mijn collega Kos was tot 1954 herder in Elspeet. Een prachtig mens in zijn donkere kostuum, een zwart zijden petje op het hoofd op zijn oude fietsje. Hij was zeer gelovig, maar zondags na de kerkdienst ging hij toch met zijn schapen de hei op. Daar hield hij dan zondagsschool (Ook in de winter? K.R.). De kinderen kwamen uit verre omtrek naar hem toe om te luisteren naar de prachtige bijbelverhalen die hij op de hei vertelde. Veel mensen wisten hem daar te vinden."
Prinses Wilhelmina bezoekt hem wel eens. Dan trekt Willem het veld in om ergens een geschikt plekje te vinden waar H.M. een schilderstuk kan maken. Willem is loninklijk adviseur' en mag in dit boek over de kunstenaars van de Noordwest Veluwe niet ontbreken!
Fred Lammers schrijft in Trouw van 10 december 1990: "Prinses Wilhelmina onderhield in de tijd dat ze koningin was al nauw contact met Mouw. Ze zocht hem regelmatig op. Op de Elspeter hei zijn vele theologische gesprekken gevoerd tussen die twee. Mouw liet zich daar nooit over uit. Alleen heeft hij eens verteld dat, toen Wilhelmina op een zondagmiddag op de hei schilderde, hij haar verwijtend vroeg of ze de andere dagen van de week geen tijd had voor die liefhebberij. De zondag was daar in zijn ogen niet voor. Mouw was niet brutaal, maar zei recht voor zijn raap wat hij dacht en Wilhelmina accepteerde dat van hem."
Handschrift van Willem Mouw (1913). Herkomst: brieven uit het bezit van Mw. Geertje Mouw-Wieberdink te Elspeet.
Een andere versie vinden we terug in het artikel dat Selma Lagerlof over haar bezoek aan Elspeet schrijft: "De volgende dag was een zondag. Weer gingen wij naar de hei en namen, eigenlijk zonder er bij na te denken onze schetsboeken mee. Maar dat hadden wij niet moeten doen. De herder keek bedroefd. Na een ogenblik haalde hij een oude, geheel versleten bijbel uit zijn zak, sloeg een blad op en las: Tes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de Sabbat des Heeren Uw Gods, dan zult gij geen werk doen, gij noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw os, noch uw ezel, noch enig ander van uw vee, noch de vreemdeling, die in uw poorten is'. Die vreemdeling was ik. Hij wees naar het schetsboek. Dat was een onverwacht begin, wat ons echter niet verhinderde, om later goede vrienden te worden." (Uit: Elspeet in woord en beeld door D. Bakker.) Gezien deze twee bijna identieke verhalen, lijkt mij de legendevorming' om Willem Mouw al begonnen! Freule Van Eysinga is niet wereldvreemd. Op 26 augustus 1922 wordt er een ingezonden stuk van haar opgenomen in Nunspeets Nieuws- en Advertentieblad: "Adres van Freule Van Eysinga en andere inwoners van Elspeet, houdende verzoek de ontginningen van de heide ten Noorden van Elspeet in de richting Stakenberg stop te zetten." Ten aanzien van het adres van Freule Van Eysinga e.a. merkt de heer Huisman op dat men aan de daarop geplaatste handtekeningen niet te veel waarde moet hechten, aangezien er meerderen zijn die reeds hun handtekening wensen terug te nemen. Hij geeft B & W het advies hiermee rekening te houden. Ook bij B & W zijn brieven ingekomen, waarbij de handtekeningen worden teruggenomen. In het verslag van de Raad van Ermelo van 8 september 1922 (Zie: Nunspeets Nieuws- en Advertentieblad van 16 september 1922) staat: "Ingekomen is een adres van Freule Van Eysinga en andere ingezetenen van Elspeet, waarbij zij bezwaren inbrengen tegen verdere ontginning van heidegronden in de richting van de Stakenberg ter voorziening van de werkloosheid. Naar aanleiding van dit adres delen B & W mede, dat de daarin ontwikkelde bezwaren de voile aandacht van hun College hebben en zij deze bezwaren grotendeels onderschrijven. Zolang echter de werkloosheid blijft heersen in die mate als than het geval is, is het onmogelijk de ontginning van heide stop te zetten, terwijl ook het kiezen van andere terreinen verschillende bezwaren heeft. Zij zullen evenwel zoveel mogelijk aan de in het adres uitgedrukte wensen tegemoet komen en stellen voor daarvan aan de adressanten mededeling te doen." Had de Raad van Ermelo maar beter naar de freule geluisterd, inplaats van dit schijnheilige antwoord te geven. Misschien was dan de Elspeetse hei door het leger niet in zo'n grote mate verwoest geworden.

Irma van Eysinga overlijdt op 28 juni 1958. Ds. Van de Ent Braat zit aan haar sterfbed. De rouwdienst heeft plaats in `Sterrenhovenken', haar woonplaats in Elspeet. Ze wordt bijgezet in Den Haag op Oude Eik en Duinen'. Haar neef Ds. Jhr. C. van Eysinga uit Oppenhuizen (Friesland) leidt de dienst in de aula. Willem Mouw is aanwezig op de begrafenis, zoals hij in 1962 in zijn Veluws zwart lakense pak met hoge zijden pet ook de bijzetting van het stoffelijk overschot van Prinses Wilhelmina in de Nieuwe Kerk te Delft bijwoont.
Teylers Museum in Haarlem ontvangt bij legaat van januari 1959 van Jonkvrouw E.H.J. van Eysinga 239 tekeningen van Blanche Douglas Hamilton en een geschilderd portret van deze schilderes van de hand van Jonkvrouw Van Eysinga. Voor haar sterven heeft 'de freule' een aantal geschilderde portretten aan vrienden en kennissen geschonken, die in Elspeet en omgeving nog terug te vinden zijn.

Bron: Kunstenaars op de Veluwe 1880 – 1980 door K. Roodenburg